Alfabetische woordenlijst tussentaal

Ontdek de typisch Vlaamse woorden en uitdrukkingen van de informele spreektaal of tussentaal in een handige alfabetische lijst! Dit zal je helpen om Vlamingen beter te begrijpen en zelf meer als een native speaker te klinken!

Vraag je je af wat tussentaal precies is? Hier vind je meer uitleg in het Engels en in het Nederlands!

A

  • aaneen
  • aanschuiven
  • accident (o.) = ongeval
  • achterpoortje (o.)
  • het afbollen = weggaan
  • affront, het
  • afkijken
  • afkomen = langskomen
  • afkuisen
  • afzien
  • ajuin, de
  • allee = komaan
  • amai! = wow!
  • ambetant = vervelend
  • ambeteren = lastigvallen
  • ambras (v.) = ruzie
  • astamaris = als dat het probleem maar is

B

  • baanvak
  • bak, den ~ = de gevangenis
  • bakkes, het
  • bavet, de
  • best iets doen
  • bijhebben
  • bijlange ni = helemaal niet
  • binnendoen = tongzoenen
  • binnenspringen
  • bissen
  • bleiten = huilen
  • bles
  • bloemsuiker
  • bluts 
  • de boekskes
  • boel hebben
  • boeleke (o.) = baby
  • boerengat (o.) = dorp
  • bo (m.) / boke (o.) = boterham
  • bomma (v.) = oma
  • bompa (m.) = opa
  • bot (v./m.) = laars
  • bottine
  • broekschijter (m.) = angsthaas
  • brossen = spijbelen
  • brol
  • bruiswater
  • bucht
  • buitensjotten
  • buitensmijten
  • buitenvliegen
  • buis (v.) = onvoldoende score op een test
  • buizen = onvoldoende halen

C

  • camion
  • camionette
  • chance
  • chape
  • chauffage
  • chichi
  • choco
  • cinema
  • coiffeur
  • collants
  • compassie
  • confituur (v.(m.)) = jam
  • congé
  • containerpark
  • content
  • contentement
  • cornichon(nekke)
  • coureur
  • crapuul
  • crème
  • curieus = nieuwsgierig
  • curieuzeneus (m.) = nieuwsgierigaard

D

  • da’s = dat is
  • da’s een ander paar mouwen
  • da’s geen zicht
  • dat is mijn dada
  • dat is niet evident
  • dat is zever (in pakskes)
  • dat pakt niet (bij mij) 
  • dat trekt op niks
  • de flauwe plezante uithangen
  • dampkap
  • daarjuist = zonet
  • der = er
  • de max zijn
  • de brug maken
  • de boerenbuiten
  • de grote kuis
  • de kat bij de melk zetten 
  • dikkels = vaak/ dikwijls
  • dop (m.) = werkloosheidsuitkering
  • doppen = een werkloosheidsuitkering krijgen
  • dutske (o.) = sukkeltje
  • de schuld op iemand steken
  • de sos(sen)
  • de truken van de foor
  • de tv opzetten
  • degoutant
  • depannage
  • depanneren

E

  • efkes, effe = even
  • effort = inspanning
  • eforreke (o.) = kleine inspanning
  • ekik = ik

F

  • feitelijk = eigenlijk
  • flik (m.) = politieagent
  • foefelen = oneerlijk zijn (bij een spel)
  • foert = ik geef het op, ik stop ermee (ook al weet ik dat het resultaat nog niet goed is)
  • foor (v.) = jaarlijks gehouden kermis
  • frank = brutaal
  • de frank is gevallen = hij/ze heeft het eindelijk begrepen!
  • frak (m.) = jas
  • fretten = vreten, eten
  • frigo (m.)

G

  • garçon (m.) = kelner
  • gast (m.) = kerel
  • gazet (v.) = krant
  • ge = je
  • gedacht (o.) = mening, gedachte
  • gelle / golle / gieder / gulder = jullie
  • op’t gemak (o.) = rustig, zonder haast
  • geraken = raken
  • geire/gere = graag
  • gij = jij
  • goesting (v.) = zin

H

  • hela(ba)
  • hesp = ham
  • hoerenkot (o.) = bordeel
  • hof (m.) = tuin

I

  • inkom (m.) = toegang
  • is = eens

J

  • jong = zetten we vaak aan het einde van een zin in een interactie, zowel met mannen als vrouwen

K

  • kabas (m./v.) = boodschappentas
  • kieken (o.) = kip
  • klak (v.) = pet
  • klappen = praten
  • klein mannen, klein gasten = kinderen
  • kleine (m.) = zoon, kind
  • kletskop (m.) = kaalkop
  • kleed (o.) = jurk
  • koer (v.) = binnenplaats
  • koleire = irrationele, hevige woede
  • kop (m.) = hoofd
  • kot (o., koten) = studentenkamer
  • krak (m.) = uitblinker, slim of handig persoon in een specifieke materie
  • kraantjeswater (o.) = leidingwater
  • kuisen = schoonmaken
  • kuisvrouw (v.) = schoonmaakster
  • KW (m.) = regenjas
  • kwistenbiebel (m.) = losbol, persoon die we niet serieus nemen

M

  • madam (v.) = vrouw
  • manneke (o.) = jongen
  • marcelleke (o.) = onderhemdje
  • marchandise (v.) = producten, koopwaar
  • marcheren = werken, functioneren
  • matrak (v./m.) = wapenstok, knuppel
  • max, de ~ = supergoed
  • meehebben
  • de microgolf
  • mijneigen = mezelf
  • moemoe / mémé (v.) = oma
  • moeial
  • moeidunie = bemoei je niet
  • mottig = misselijk, lelijk
  • moto (m.) = motor

N

  • ne / nen = een (voor mannelijke woorden)
  • neffe = naast
  • nijpen = knijpen
  • nikske = niets
  • nonkel (m.) = oom
  • nougabollen = niets

O

  • occasie (v.)
  • ocharme!
  • oei!
  • op den boerenbuiten = op het platteland
  • op kot
  • geld opdoen
  • de tv opzetten
  • oud meeke /peeke

P

  • pas (m.) = identiteitskaart
  • patat (m.) = aardappel
  • pee (m.) = kerel
  • peizen = denken
  • pil (v.) = batterij
  • pinken = knipperen, richtingaanwijzer gebruiken
  • pinker (m.) = richtingaanwijzer, knipperlicht
  • pitsen = knijpen
  • poep (v.) = achterwerk
  • poepen = seks hebben
  • pompaf = doodmoe
  • pol (m.) = hand
  • politieker (m.) = politicus
  • pree (v.) = loon

R

  • rap = snel
  • reclameren = klagen
  • rekker (m.) = elastiek
  • (ver)renneweren = stuk maken
  • roos (bn) = roze

S

  • saf (m.) = sigaret
  • sacoche (v.) = handtas
  • schel (v.) = sneetje, plak (bv. een schelleke(n) hesp = een sneetje ham)
  • schellen = schillen
  • schoon = mooi
  • schuif (v.) = lade
  • schuifaf (m.) = glijbaan
  • schup (v.) = spade
  • schuppen = graven
  • schuppes, ~ zijn = weg
  • seut (m.) = braaf of nerdy persoon
  • sleffen = slenteren
  • sleffer (m.) = pantoffel
  • sloeber (m.) = rakker
  • sloef (m.) = pantoffel
  • smos (m.) = broodje club (ham+kaas+groentjes)
  • smossen = morsen
  • (snot)valling (v.) = verkoudheid
  • de sossen = de socialisten (negatieve bijklank)
  • speken = spugen
  • spouwen = braken
  • stekske (o.) = lucifer
  • stoefen = opscheppen
  • stoof (v.) = kachel
  • suske (o.) = lieveling

T

  • tas (v.) = kop (bv. voor koffie)
  • tet (v.) = borst
  • tiret (v.) = ritssluiting
  • trekken, ~ op = lijken op
  • tsjeef (m.) = christendemocraat
  • tsjoep (m.) = dop
  • tut (m.) = fopspeen

U

  • uweigen = jezelf

V

  • vaak (m.) = slaap
  • valies (v.) = koffer
  • valling (v.) = verkoudheid
  • vaneigens = uiteraard
  • verdiep (o.) = verdieping
  • verleden (week) = vorige (week)
  • verhoog (o.) = podium
  • verschieten = schrikken
  • vijs (v.) = schroef
  • vlo/velo (m.) = fiets

W

  • weeral = alweer

Z

  • z’neigen = zich
  • zabberen = sabbelen
  • zever = onzin
  • zeveren = grappen of onzin vertellen, niet serieus spreken 
  • ziekenkas (v.) = ziekenfonds
  • zwanzen = grappen maken
 
Bronnen: Typisch Vlaams, vlaamsetaal.be, vlaamswoordenboek.be
Shopping Cart